Tekst Schoolwet van 1806 (Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs)

Op 3 april 1806 kwam, onder het bestuur van raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, de Schoolwet ofwel Onderwijswet van 1806 tot stand. Belangrijk was vooral dat deze wet de financiering van het openbaar onderwijs regelde.

Hieronder is de tekst uit het eerste deel (A) van deze wet overgenomen. Het bevat de kerntekst van deze Onderwijswet.

Letterlijke Wettekst van de onderwijswet uit 1806

A. Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafsche Republiek 1806 [=tekst hier weergegeven]

B. Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs
C. Verordeningen op het afnemen en afleggen der Examens van degenen, welke Lager Onderwijs
begeeren te geven in de Bataafsche Republiek 1806.
D. Instructie voor de Schoolopzieners
E. Algemeene Schoolorde voor de lagere scholen binnen de Bataafsche Republiek

Wet van den 3 april, 1806

Aan hun Hoog Mogende, Vertegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest, allen, dengenen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! Doen te weten: Vooreerst: Dat door Ons Ontvangen en goedgekeurd zijnde de Voordragt van den Raadspensionaris, daartoe gedaan, dien ten gevolge is besloten te arresteren, gelijk wordt gearresteerd bij dezen de navolgende Wet voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs, in de Bataafsche Republiek.

Art.1
Het bijzonder opzigt over den staat en de inrigting der Lagere Scholen , als mede over geheel het Lager Onderwijs, is, onder het oppertoezigt van den Raadpensionaris, of van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken namens denzelven, en onder toevoorzigt van het Departementaal en LandschapsBestuur, alomme in dit Gemeenebest, opgedragen aan Personen, onder den naam van Schoolopzieners, welke (waar zulks vereischt wordt) dit opzigt oefenen onder medewerking van of gecombineerd met andere Personen en Commissiën of Collegiën, naar den aard der Scholen.

Art.2
De Departementale Besturen zorgen, dat alomme, zoo veel mogelijk, binnen hun Departement gelegenheid voorhanden zij, om de jeugd behoorlijk onderwijs te doen erlangen; maar dat echter door eene onbepaalde toelating van Scholen of Onderwijzers, vooral ten platten Lande, derzelver aantal niet te zeer vermeerdere.

Art.3
Wijders trachten zij, benevens de respective Gemeente-Besturen, naar de middelen in hunne handen gesteld, des noods, door het Gouvernement aan hun te bezorgen, het bestaan en het lot der Schoolonderwijzers te verbeteren en te verzekeren, als mede de betere Schoolinrigting en Onderwijs, als ook het aanleggen van Arbeid- of Industriescholen bij de Openbare Scholen en die in de Godshuizen, aan te moedigen en uitte breiden.

Art.4
De Schoolopzieners, woonachtig binnen hetzelfde Departement of Landschap Drente, maken met elkander uit de Commissie van Onderwijs voor het departement of Landschap; doch zullen in het Departement Holland twee of drie zoodanige Commissiën gevestigd worden.

Art.5
Behalve de bevoegdheid van de Departementale en het LandschapsBestuur, om in den zijne het toevoorzigt over het Schoolwezen aan te bevelen aan eene bijzondere Commissie uit hunne Vergadering, benoemen zij ieder één lid uit hun midden; dat meer bijzonder daarmee zal belast zijn en in eene meer onmiddellijke betrekking zal staan tot de respectieve Commissiën van Onderwijs en Schoolopzieners, te dien effecte , dat deze zich bij zoodanig Lid, in alle gevallen, het Schoolwezen betreffende, ter eerster instantie zullen behooren te vervoegen. In het Departement Holland zullen uit het Bestuur twee of drie zoodanige Leden benoemd worden, namelijk één voor elke der Commissiën van Onderwijs, aldaar gevestigd.

Art.6
De Raadspensionaris bepaalt de globale som, welke aan de gezamenlijke Leden van elke commissie zal worden toegelegd, en doet derzelve, benevens alle andere uitschotten en onkosten, door de onderscheidene Schoolopzieners in hunne dualiteit op last van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche zaken geëmendeerd, betalen uit de daartoe bestemde Post op de Begrooting der Staatsbehoeften.

Art.7
De bepalingen van het aantal der Leden van elke commissie, als ook de Districtverdeeling en distributie der globale sommen onder derzelve, zullen door den Raadspensionaris geschieden, en naar eisch van veranderende omstandigheden kunnen herzien en veranderd worden.

Art.8
De eerste aanstelling der leden van elke Commissie, als ook die der nieuwe bij eene eventueele vermeerdering van derzelve getal, zal geschieden door de Raadspensionaris.

Art.9
Omtrent de verschillende zaken, in de drie voorgaande artikelen vervat, doet de Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, de noodige voordragten aan den Raadspensionaris.

Art.10
Ter vervulling der in vervolg van tijd openvallende Schoolopzienersplaatsen, leveren de respective Commissieen eene Nominatie van twee personen in bij het Departementaal Bestuur, hetwelke dezelve, voorzien van zoodanige bedenkingen, als het dienstig mogt oordeelen, en voorts zulks verkiezende, vermeerder met een of twee Personen, inzendt bij den Secretaris van Staat voor den Binnenlandsche Zaken, die deze Nominatie aan den Raadspensionaris voordraagt, om daar uit een Schoolopziener te verkiezen.

Art.11
De Commissiën van Onderwijs, Schoolopzieners en Zoodnige Plaatselijke Schoolcommissiën, als ingevolge nadere bepalingen zullen worden gevestigd, zorgen, dat de Wetten en Reglementen, algemeene en bijzondere, omtrent het Lager-Schoolwezen en Onderwijs, binnen hunne Departementen, Districten, Steden of Plaatsen, worden nagekomen, en onder geenerlei voorwendsel krachteloos gemaakt of geëludeerd; in welk geval zij deswegens hunne klagten, naar den aard der zaken, inleveren bij het Plaatselijk, Departementaal of Nationaal Bestuur.

Art.12
Geene Lagere School zal ergens, onder welken naam ook, mogen bestaan of opgerigt worden, zonder uitdrukkelijke vergunning van het respectief Departementaal, Landschaps- of Gemeente-Bestuur, na vooraf gevraagde inlichting en bedenkingen van den Schoolopziener van het District of de plaatselijke Schoolcommissie.

Art.13
Niemand zal binnen de Bataafsche Republiek eenig Lager Onderwijs geven, dan die de vier navolgende vereischten bezit: Vooreerst: Dat hij zijn goed burgerlijk en zedelijk gedrag door één of meer voldoende Getuigschriften kan bewijzen. Ten tweede: Dat hij de Algemeene Toelating tot het geven van Onderwijs erlangd hebbe. Ten derde: Dat hij, na en boven deze Algemeene Toelating, eene Aanstelling of Admissie tot deze of gene School, of voor deze of gene Plaats, wettiglijk verkregen hebbe. Ten vierde: Dat hij zich, na liet verkrijgen eener Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, met de Bewijsstukken, daartoe betrekkelijk, bij den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie in persoon of schriftelijk vervoegd hebbe. Zijnde hieronder niet begrepen de Onderwijzers, welke in particuliere huizen inwonen, en aan kinderen, tot dat huis behoorende, onderwijs geven.

Art.14
Diegenen, welke zich, na het in werking brengen dezer Wet, zouden mogen verstouten, om, tegen het in de beide voorgaande artikelen vastgestelde aan, eene Lagere School op te rigten of Lager Onderwijs te geven, onder welken naam of op welke wijze ook, zullen voor de eerste maal verbeuren de somma van vijftig Guldens, voor de tweede maal honderd Guldens, te bekeeren een derde gedeelte aan den Officier, hiertoe competent, die de calange zal doen, en twee derde gedeelten ten profijt van het Plaatselijk Schoolwezen, met vrijlating aan den Regter, om, ingevalle zij onvermogend zouden mogen zijn, om gemelde boete te voldoen, aan de overtreders zoodanige andere arbitraire correctie te infligeren, als naar aanleiding van hunne personen en omstandigheden bevonden zal worden te behooren en voor de derde maal hen de inwoning binnen de plaats worden ontzegd, voor den tijd van zes jaren.

Art.15
Van de bepalingen, in het 13de Artikel gemaakt, zijn uitgezonderd alle de thans wettig fungerende Onderwijzers, zoo lang zij niet van School of Plaats veranderen, onder reserve nogtans van nadere voorziening, in geval van blijkbaar wangedrag of verregaande onkunde.

Art.16
De Algemeene Toelating tot het geven van eenig Lager Onderwijs kan alleen verkregen worden door het afleggen van een behoorlijk Examen voor daartoe bevoegde Collegiën of Personen.

Art.17
De Speciale beroepingen,Aanstellingen en Admissien, geschieden door daartoe bevoegde Personen of Collegien in dier voege, als nader bij het Huishoudelijk Reglement, (Art. 20 vermeld) zal worden bepaald; zoo echter, dat geene beroeping, Aanstelling of Admissie zal mogen geschieden, buiten behoorlijke voorkennis en medeweten van, en voorafgaande vertooning der bewijzen van Algemeene Toelating aan den Schoolopziener van het District of de Plaatselijke Schoolcommissie.

Art.18
Alle, die, de Algemeene toelating tot het geven van Onderwijs verkeegen hebbende, zich aan pligtverzuim, overtreding of weerstreving der algemeene Wet of aan blijkbaar wangedrag schuldig maken, zullen, voor de eerste maal, met de opschorsing hunner Acte van Algemeene Toelating voor den tijd van zes weken, en, voor de tweede maal, met de volkomen intrekking dier Acte worden gestraft, verliezende daarmede gelijktijdig het regt en genot hunner Speciale Beroeping, Aanstelling of Admissie, en zullende, des niettegenstaande voortgaande met het geven van Onderwijs, vervallen in dezelfde boeten en straffen, als bij Art. 14 zijn vastgesteld.

Art.19
Deze opschorsing en intrekking der Acte van Algemeene Toelating zal, op voordragt der Commissie van onderwijs of der Plaatselijke Schoolcommissie, geschieden door het daartoe bevoegd Gemeente-, Departementaal- of Nationaal Bestuur, en, waar dit vereischt mogt worden, onder ruggespraak met de bjjzondere Personen of Collegien, als tot zoodanige Onderwijzers de naaste betrekking hebben.

Art.20
Alle nadere en bijzondere bepalingen omtrent alles, wat het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de onderscheidene Departementen en het Landschap bijzonderlijk vordert, worden geregeld door een Huishoudelijk Schoolreglement, door elke Commissie respectivelijk op den voet van Art. 5 te ontwerpen, – en aan te bieden aan het Departementaal- of Landschaps-Bestuur, om door hetzelve, na voorafgaand overleg met den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, te worden gearresteerd.

Art.21
De Raadpensionaris stelt vast alle zoodanige nadere Reglementen, Verordeningen en Instructien, als ter geregelde en krachtdadige Invoering dezer wet in het bijzonder, enter bevordering van het Lager Schoolwezen en Onderwijs in het algemeen, dienstig en noodig zullen worden geoordeeld. En. worden hier mede alle Plakkaten, Statuten, Ordonnantien, Keuren of Reglementen, binnen deze Republiek op het Schoolwezen geëmaneerd, en alle Schoolverordeningen, hoe ook genaamd, ook speciaal de Publicatie van 29 Julij 1803, benevens alle daaruit voortgesproten algemeene en bijzondere Verordeningen en Schoolreglementen, onder welken naam ook, afgeschaft en buiten effect gesteld op zoodanig tijdstip, als, ten gevolge van het volledig in werking brengen dezer Wet, door den Raadpensionaris aan den Volke zal worden bekend gemaakt.

Ten tweeden: dat, uit krachte van het bepaalde bij bet 2lste Art. der vorenstaande Wet, zijn vastgesteld, gelijk mede worden vastgesteld bij dezen, het Reglement, de Verordeningen en de instructie hierna onder A, B en C geëxtendeerd.

Bronnen:
–http://www.100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/Extra/1806%20wet%20iversie%201846.pdf
–Verzameling van wetten betrekkelijk het Lager Onderwijs in Zuid–Holland (Gorinchem: J.Noorduyn & Zoon, 1846).