Tekst van de encycliek Mortalium Animos (6 januari 1928)

/

De encycliek van paus Pius XI Mortalium Animos ging over de voorwaarden voor oecumene van rooms-katholieke zijde. De ondertitel van de pauselijke encycliek Mortalium Animos luidde: Over de bevordering van de werkelijke eenheid van religies. In de kern kwam de boodschap erop neer dat de enige optie voor hereniging en oecumene was dat dissidenten als protestanten en anglicanen terugkeerden naar de moederkerk, de Rooms-Katholieke Kerk.

De complete Nederlandstalige tekst van de encycliek Mortalium animos, 6 januari 1928:

HOOFDSTUK 1 – Drang naar eenheid
Universele vrede en broederschap
1
Nooit misschien beving de zielen der mensen hevige drang naar die broederschap, een band legt om ons allen, loten zijn van één stam dragers van dezelfde natuur; zoveel als heden er geijverd om haar te versterken, haar dienstig te maken het algemeen welzijn en de maatschappij. Volle vrede geniet men nog niet; oude veten en nieuwe smeulen en laaien soms op tot revolutie en burgeroorlog. Vrede zal nooit heersen, nooit doven twisten uit, zo de leiders der staten niet eensgezind daarvoor werken en streven; daarom nu allen de eenheid van het mensdom erkennen, begrijpt men, dat zeer velen, door dat gevoel van verwantschap bezield, steeds inniger eenheid tussen de volken begeren.

Eenheidsgeloof en congressen
2
Hiervan niet veel verschillend is de actie, die binnen het Christendom door enigen wordt ondernomen; is wat enigen trachten te bewerken in de Nieuwe Orde, door Christus gevestigd.

Wel overtuigd, dat zeer zelden mensen worden gevonden, die van godsdienstzin volkomen ontdaan zijn, voeden die lieden de hoop, dat het niet moeilijk zal zijn om ondanks grote verschillen de volken broederlijk te doen instemmen in de belijdenis van enige leerstukken, die grondslag zullen zijn van geestelijk leven.

Congressen worden gehouden, bijeenkomsten, besprekingen, bezocht door niet weinig hoorders. Allen zonder onderscheid worden genodigd, heidenen zowel als Christenen, zelfs zij, die Christus ontrouw zijn geworden en in Zijn godheid en hoge zending halsstarrig niet meer geloven.

Dwaling
3
Zinloos voor katholieken zijn zulke pogingen, want deze zijn gestoeld op de valse mening, dat elke godsdienst min of meer goed is, daar iedere godsdienst, ofschoon verschillend, de ons ingeboren streving betuigt, die ons stuwt naar God en ons voor Zijn macht doet buigen.

Verkeerd is deze mening; en die haar aanhangen, dwalen; erger: zij verstoten de ware godsdienst, welks begrip zij verwringen. Zo leiden zij af naar naturalisme en godloosheid. Zonneklaar blijkt dus, dat wie deze meningen huldigt, en wie deze pogingen steunt, afwijkt van de godsdienst, die God geopenbaard heeft.

Panchristenen
4
Maar lichter komt men tot val, wàar wordt getracht, onder schijn van goed alle Christenen te verzamelen. Billijk is het voorwaar, zo zegt men, ja plicht van de Christen, de aanklachten over en weer te staken, en in broederliefde eindelijk elkander te vinden.

Wie durft immers beweren, dat hij Christus bemint, zo hij niet naar al zijn krachten de wensen vervulde van Christus, die bad tot de hemelse Vader, dat Zijn leerlingen één zouden zijn? (Joh. 17, 21)

Het was Christus’ wens, dat men de Zijnen hieraan zou kennen, hierdoor van anderen onderscheiden, dat zij elkander beminden: “Hieraan zal men erkennen, gij Mijn leerlingen zijt, als gij elkander bemint.” (Joh. 13, 35)

Mochten alle Christenen één zijn, – voegen zij toe, – want veel machtiger zouden zij zijn om de pest der goddeloosheid te bannen, die dagelijks voortkruipt en zich vertakt, en het Evangelie tracht te ontzenuwen.

Zulke praat slaan deze lieden uit, die men “panchristenen” noemt.

Succes
5
Zulke praat slaan deze lieden uit, die men “panchristenen” noemt. Verre van weinig zijn dezen in aantal: tot maatschappijen zijn zij gegroeid, alom verspreid, aan wier hoofd, ondanks hun verscheiden geloof, meestal niet-katholieken staan.

Zoveel succes vergezelt dit werk, dat het instemming vindt bij talloze, zelfs bij vele katholieken, die hierin een weg zien naar een eenheid naar de wens van Moeder de heilige Kerk, die niets liever wil dan afgedwaalde zonen tot Haar schoot weer te roepen.

Evenwel onder de lokkende streling van hun woorden schuilt een zeer gevaarlijke dwaling, die de grondslag van ons geloof aanvreet.

“Waakt”
6
Het bewustzijn Onzer Aposteltaak maant Ons, om de kudde des Heren niet te laten omstrikken, en daarom waarschuwen Wij: Weest waakzaam. Tot lering en welzijn van allen gaan Wij de ware beginselen uiteenzetten. Aan de katholieken geven Wij voor gedachte en daden een regel, opdat veel licht en wijzers mogen staan op de weg, die zij zouden willen volgen, om allen, die christenen heten, te doen samengroeien tot één lichaam.

HOOFDSTUK 2 – De juiste leer
De Openbaring
7
Door God, Schepper van alle dingen, zijn wij geschapen tot dit doel, dat wij Hem zouden kennen en Hem zouden dienen; volle recht heeft dus onze Maker, om te eisen, dat wij Hem dienen.

God had, om de mens te leiden, alleen de natuurwet kunnen geven, die Hij bij de schepping in zijn ziel heeft gegrift; Hij had deze wet kunnen uitbreiden daarna door gewone Voorzienigheid; maar God verkoos voorschriften toe te voegen, en in de loop der eeuwen, van de aanvang der wereld tot aan de komst van Jezus Christus wees Hij de mensen zelf hun plichten, die een redelijk mens aan zijn Schepper verschuldigd is. “Menigwerf en op vele wijzen heeft God voorheen tot de vaderen gesproken door de profeten; ten laatste in deze dagen sprak Hij tot ons door Zijn Zoon.” (Hebr. 1, 1, e.v.)

Hieruit blijkt dit, dat er geen ware godsdienst bestaan kan dan die, welke steunt op Gods openbaring. Deze Openbaring begon met de wereld; onder de oude Wet werd zij voortgezet, en Christus Jezus heeft haar voltooid in de Nieuwe Wet.

Als God inderdaad heeft gesproken, en de geschiedenis betuigt dit als feit, is het voor de mens een onontkoombare eis, Gods openbaring strikt te geloven, en geheel te gehoorzamen aan Gods bevel. Opdat wij goed zouden handelen tot glorie van God en tot ons heil heeft Gods Zoon op aarde de Kerk ingesteld.

De Kerk
8
Wie zich Christenen noemen, kunnen niet anders doen dan geloven, dat een Kerk, en slechts één Kerk, door Christus gesticht is. Maar vraagt men daarna, hoe naar de wil van Haar Stichter de Kerk moet zijn, dan zijn niet meer allen het eens.
Velen van hen ontkennen bijvoorbeeld, dat de Kerk van Christus zichtbaar moet zijn, dat wil zeggen, dat de gelovigen te samen één lichaam moeten blijken, in één leer verenigd, onder één leergezag en één bestuur. Naar hun mening is de zichtbare Kerk niet meer dan een Bond, gevormd uit verscheiden christen gemeenten, wier leer verschilt, soms zelfs tegenstrijdig is.

Zijn Kerk heeft Christus ingesteld als een volmaakte maatschappij, van nature van buiten herkenbaar en vatbaar voor de zinnen. Haar opdracht is, om onder één Hoofd (Mt. 16, 18, e.v.) (Lc. 22, 32)(Joh. 21, 15-17), mondelinge prediking (Mc. 16, 15), uitdeling van de Sacramenten, bronnen van hemelse genade, heil van de mensheid voor de toekomst te verzorgen. (Joh. 3, 5)(Joh. 6, 48-50) (Joh. 20, 22, e.v.) 1 Hierom heeft Hij Haar vergeleken bij een rijk (Mt. 13), bij een huis (Mt. 16, 18), een kudde schapen (Joh. 10, 16) en een kudde (Joh. 21, 15-17).

Wonderbaar ingericht, de taak om voor alle tijden en plaatsen mensen te leiden tot het eeuwig heil, kon deze Kerk na de dood van Haar Stichter en Zijn Apostelen niet ondergaan noch verdwijnen; want Jezus had gezegd: “Gaat en onderwijst alle volken.” (Mt. 28, 19)

Kon aan de Kerk iets ontbreken bij de stadige vervulling van Haar taak, als onafgebroken Christus zelf Haar bijstaat, Hij die plechtig heeft beloofd: “Zie, met u ben Ik alle dagen tot het einde van de tijd”? (Mt. 28, 20)

Het kan dus niet anders of Christus’ Kerk zal niet slechts nu en altijd bestaan, maar dezelfde moet Zij ook zijn als de Kerk van de apostolische tijd; of men zou moeten zeggen, – en dit zij verre, – dat Christus Zijn doel heeft gemist, of dat Hij dwaalde, toen Hij verzekerde, dat de poorten der hel tegen Haar niets zouden vermogen (Mt. 16,18).

Een kapitale fout in de oecumenische beweging
9
En hier is de plaats om uiteen te zetten en te weerleggen de valse opvatting, waar heel deze kwestie op rust, en waaruit opschiet de veeltakkige samenzwering der niet-katholieken, om de christelijke kerken te verbroederen.

Want de makers van dit plan laten niet af, eindeloos naar voren te schuiven de Heiland zelf, die zegt: “Opdat allen één zijn …. Het zal worden één schaapstal en één Herder” (Joh. 10,16); in die geest, dat zij willen, dat door die woorden worden beduid een wens van Jezus en een gebed, die echter hun uitwerking nog missen.

Hun mening is immers; dat de eenheid van geloof en bestuur, – die van de ware en ene Kerk van Christus het kenteken is, – tot op heden bijna niet heeft bestaan en ook thans niet bestaat. Men kan, menen zij, haar verkopen, misschien door eendrachtig willen haar vestigen, maar alsnog is dit willen een waan.

De Kerk, – gaan zij verder, – is in Zich en door Haar natuur in parten verdeeld, – dat is: Zij bestaat uit meerdere kerken of gemeenten, die nog zijn verdeeld in lering en leiding, zij enkele punten gemeen; elk dezer kerken heeft gelijke rechten. Enig en één was de Kerk hoogstens vanaf de tijd der apostelen eerste algemene concilies.

Dus, zeggen zij, is het nodig, de twisten, hoe oud zij ook zijn, en de geschilpunten over de leer, die de Kerk tot op heden verscheuren, opzij te zetten en te vergeten; en uit de restende leerstukken een geloofsregel op te stellen. Eenmaal verenigd in deze geloofsbelijdenis, zullen zij voelen veeleer dan weten, dat zij broeders zijn. Eenmaal verenigd in een wereldbond, zullen zij de talrijke kerken of gemeenten sterk en met vrucht de godloosheid kunnen weerstaan.

Zo, Beminde Broeders, spreken dezen allen.

Enigen geven wel toe, dat het protestantisme sommige geloofspunten en enige riten van eredienst, die troostend zijn en nuttig, te onberaden heeft afgeschaft, terwijl de Roomse Kerk ze bewaard heeft.

Maar zij haasten zich erbij te voegen, ook Deze verkeerd heeft gedaan door het oude geloof te bederven en door leerstellingen toe te voegen en voor te leggen aan het geloof, welke aan het Evangelie vreemd zijn en ermee strijden. Allereerst wraken zij daaronder het leerstuk van het primaat van Petrus en van zijn rechtmatige Opvolgers.

Onder hen weer zijn er, hoewel niet zo heel veel, die aan de Paus van Rome een ere-primaat of een zekere rechtsmacht gunnen, stellig niet bij goddelijk recht, maar spruitend uit de wil der gelovigen. Enigen gaan zelfs zo ver, dat zij wensen, dat op deze congressen, die men kakelbont zou kunnen noemen, de Paus zelf zou voorzitten.

Al treft men veel niet-katholieken, die broederschap wensen in Jezus Christus, niet één voorwaar zult ge vinden, hij wie het in de geest komt om aan de Plaatsvervanger van Jezus Christus, als hij leraart, zich te onderwerpen, of te gehoorzamen, waar hij beveelt.

Intussen verzekeren zij, dat zij met de Kerk van Rome volgaarne willen onderhandelen, maar op voet van gelijkheid, als gelijken met een gelijke. Maar, konden zij onderhandelen, geen twijfel is er, dat zij dit zouden doen in die geest, dat zij niet verplicht willen worden afstand te doen van die ideeën, die oorzaak zijn, waarom zij dwalen en zwerven buiten de enige schaapstal van Christus.

De Katholieke Kerk kan niet deelnemen aan dergelijke bijeenkomsten
10
Zonneklaar is het, dat de Apostolische Stoel geen deel kan nemen aan deze congressen en dat de katholieken in genen dele zulke ondernemingen begunstigen mogen of steunen. Doen zij dit toch, dan kennen zij gezag toe aan een valse christelijke godsdienst, die aan de éne Kerk van Christus volkomen vreemd is.

Geopenbaarde waarheid staat geen onderhandeling toe
11
Kunnen Wij dulden, – hetgeen het toppunt van boosheid zou zijn, – dat de waarheid, en deze door God geopenbaard, voorwerp van vergelijken zou worden?
Om de geopenbaarde waarheid te verdedigen, daarom gaat het hier.

Immers ook alle volken te doordrenken met het geloof, heeft Christus over de hele wereld Zijn Apostelen gezonden; en opdat dezen nooit zouden dwalen, beloofd dat hun van te voren de Heilige Geest de hele waarheid geleerd zou worden. Is deze leer der Apostelen in de Kerk, wier Leraar en Leider God is, volkomen verdwenen of ooit vertroebeld?

Als de Verlosser nadrukkelijk leert, dat Zijn Evangelie niet slechts aan de tijd der apostelen, maar aan alle komende eeuwen behoort, kon dan het voorwerp van het geloof bij het voortgaan van de tijd zo duister of zo onzeker worden, dat men thans opinies kan dulden, . opinies, aan elkaar zelfs volkomen tegengesteld? Als dit waar was, moest men ook zeggen, dat de neerdaling van de H. Geest over de apostelen en de blijvende inwoning van de Geest in de Kerk, ja, dat de prediking van Jezus Christus sinds vele eeuwen reeds heel hun kracht en heel hun nut verloren hebben, dit te beweren is godslasterlijk.

De Katholieke Kerk is de bewaarder van de onfeilbare waarheid
12
Er is meer, want aan Zijn gezanten heeft Gods Zoon verordend, alle volken te onderwijzen, aan alle mensen gaf Hij opdracht om geloof te hechten aan die dingen, die zouden gepredikt worden “door getuigen, voorbeschikt door God;” (Hand. 10, 41) en de sanctie op Zijn bevel is: “Wie heeft geloofd en gedoopt is, wordt zalig; wie echter niet gelooft, wordt verdoemd.” Maar beide geboden van Christus, om te prediken en om te geloven, – om het eeuwig heil te verwerven, – die men niet kan voorbijgaan, beide geboden zijn niet te begrijpen, als de Kerk de leer van het Evangelie niet volledig en doorzichtig voorlegt, en als zij hierin van elke kans op dwaling niet vrij is.

Buiten de weg dwalen zij, die beweren, dat er op aarde een schat van waarheid bestaat, maar dat men hem moet zoeken met zoveel kommer en moeite, met zoveel zorg en overleg, dat om hem te vinden een mensenleven nauw toereikend is. Alsof God had gesproken door Zijn profeten en Zijn enige Zoon, opdat slechts weinigen, en die zeer laat, zouden bereiken wat Hij geopenbaard heeft, en Hij niet een regel gegeven had, voor geloof en zeden, die de mens zijn aards leven lang zou leiden.

Zonder geloof is er geen echte naastenliefde
13
Deze panchristenen, die alle kerken willen verenigen, schijnen een zeer edel plan na te streven, een plan van liefde onder alle Christenen; maar hoe kan het geschieden, dat naastenliefde strekt tot schade van het geloof?

Aan ieder immers is het bekend, dat Johannes zelf, de apostel der liefde, die in zijn Evangelie de schatten van Jezus’ Hart schijnt uit te stallen, en niet afliet, aan de zijnen in te scherpen het nieuwe gebod “Bemint elkander,” volstrekt verbiedt enige omgang te hebben met hen die Christus’ leer niet onverkort belijden: “Komt iemand tot u, die deze leer niet meebrengt, ontvangt hem niet in huis en zegt hem zelfs niet goede-dag.” (2 Joh. 10)

Daar dus de liefde als op een fundament stoelt op een gaaf en oprecht geloof, is het eis, dat de leerlingen van Christus als door de voornaamste band verbonden worden door de eenheid van geloof.

Irrationele unie
14
Hoe stelt men zich voor een bond van Christenen, die over het voorwerp van het geloof elk hun eigen inzicht houden, ofschoon die strijdt met de mening der anderen? En hoe, vragen Wij, kunnen mensen deel uitmaken van één Verbond van gelovigen, als hun opvattingen vijanden zijn?

Dat de heilige Overlevering bijvoorbeeld ware bron der Openbaring is, wordt door dezen erkend, door genen geloochend.

De enen denken, dat de Hierarchie, bestaande uit bisschoppen, priesters en dienaars, door God is ingesteld; anderen houden, dat zij stuk voor stuk naar tijd en omstandigheden is ingevoerd.

In de heilige Eucharistie aanbidden sommigen Christus als waarlijk tegenwoordig door die wonderbare verandering van brood en wijn, die transsubstantiatie heet; anderen belijden, dat Christus’ Lichaam daar is alleen door het geloof of door een teken en de kracht van het Sacrament. Enigen kennen aan de Eucharistie toe de aard van een offer en van een Sacrament, anderen zeggen dat zij niets anders is dan een gedachtenis of herdenking van het laatste Avondmaal.

Een groep gelooft, dat het goed is en nuttig, de heiligen, die heersen met Christus, allereerst de Moeder van God, Maria, aan te roepen en hun beeltenis te eren; een andere houdt vol, dat deze eer ongeoorloofd is, immers in strijd is met de eer van de “éne Middelaar tussen God en mensen,” Jezus Christus.

Het principe van onverschilligheid en modernisme
15
Waar de meningen zozeer uiteenlopen, zien Wij niet, hoe een weg gebaand wordt om tot de eenheid der Kerk te geraken. Immers deze eenheid bestaat slechts uit één leergezag, uit één enkele geloofsregel en één zelfde geloof van de Christenen. Integendeel gemakkelijk ontstaat hierdoor onverschilligheid en modernisme, volgens hetwelk de geloofswaarheid niet absoluut maar betrekkelijk is, dat is: zich voegend naar tijden en plaatsen en naar ieders persoonlijke neigingen, daar het geloof niet vervat zou zijn in een onveranderlijke Openbaring, maar zich aanpast bij het leven der mensen.

Ontoelaatbaar is verder, in zaken des geloofs een onderscheid te maken tussen fundamentele en niet-fundamentele geloofspunten, zoals tegenwoordig gedaan wordt; alsof de eerste door allen aanvaard moeten de laatste aan vrije verkiezing worden overgelaten. De bovennatuurlijke deugd van geloof heeft tot voorwerp: het gezag van de openbarende God, dat geen onderscheid van die aard verdraagt.

Daarom, de ware Christenen geloven met hetzelfde geloof het geheim der goddelijke Drie-eenheid als het dogma der onbevlekte Ontvangenis; met hetzelfde geloof de Geboorte des Heren als het onfeilbaar leergezag van de Paus, overeenkomstig de verklaring van het Vaticaans Concilie.

Niet minder zeker, niet minder te geloven zijn deze waarheden, omdat zij op verschillende tijden of maar onlangs gedefinieerd zijn. Heeft niet God ze alle geopenbaard?

Het Leergezag van de Kerk is ingesteld om de geopenbaarde waarheden stadig te bewaren en veilig tot de kennis der mensen te brengen. Dagelijks wordt het uitgeoefend door de Paus en de met Hem eensgezinde bisschoppen, maar een bijzondere opdracht is zich tegen ketters moet verzetten of geloofspunten aan de gelovigen inprenten, plechtige verklaringen af te leggen.

Door dit uitzonderlijk optreden van het Leergezag wordt niets nieuws toegevoegd aan de waarheden van het geloof, die – zij het niet uitdrukkelijk – in de Openbaring vervat aan de Kerk door God zijn toevertrouwd. Door deze uitspraken wordt helder gemaakt wat in de Openbaring besloten lag, maar voor velen misschien ongezien bleef; of tot punt van geloof wordt verklaard, wat sommigen tot dan toe onzeker scheen.

De enige manier om alle Christenen te verenigen
16
Duidelijk is het derhalve, dierbare Broeders, waarom deze Apostolische Zetel nooit toestond, dat katholieken deelnemen aan congressen van niet-katholieken. De eenheid der Christenen wordt slechts bewerkt door te bevorderen, dat verdwaalden terugkeren tot de éne ware Kerk van Christus, die zij jammerlijk hebben verlaten. Wij zeggen: de éne ware Kerk, voor allen duidelijk zichtbaar en die, naar de wil van Haar Stichter, voor altijd zo zal blijven, als Hij Haar tot aller heil heeft ingesteld.

Nooit immers in de loop der eeuwen is de mystieke Bruid van Christus onteerd, noch kan Zij dit ooit worden. “Ongerept is Zij en kuis,” zegt Cyprianus, “één huis kent Zij slechts, en in kuise ingetogenheid bewaart Zij de heiligheid van één haard.”

Terecht verbaasd is deze heilige martelaar, dat iemand zou kunnen geloven, dat “deze eenheid, uit goddelijke standvastigheid stammend en versterkt door hemelse Sacramenten, in de Kerk zou kunnen gescheurd worden en door de scheiding van botsende wille verbroken.”

Eén, samengevoegd en ineengegroeid (Ef. 4, 15), als Zijn eigen menselijk Lichaam, is Christus’ mystiek Lichaam, de Kerk; (1 Kor. 12, 12), dom en onwijs spreekt dus wie beweert, dat het mystiek Lichaam zou kunnen bestaan uit verspreide leden, los van elkaar. Wie er niet in vergroeid zit, wordt er niet mee verbonden, hij is er geen lidmaat van en met Christus’ Hoofd is hij niet verenigd.

Gehoorzaamheid aan de Paus van Rome
17
In deze éne Kerk van Christus is niemand, niemand volhardt erin, tenzij hij gehoorzaam erkent en aanvaardt het gezag en de macht van Petrus en van diens rechtmatige opvolgers.
Hebben aan de Bisschop van Rome, aan de opperste Herder der zielen, niet gehoorzaamd de voorouders van hen, die nu de dwalingen van Photius er van andere nieuwlichters aanhangen?

Verdwaald helaas zijn de zonen van het vaderlijk huis, dat evenwel daarom niet ingestort is en gevallen, gestut als het was door de kracht van God.

HOOFDSTUK 3 – Terug
18
Dat zij dus terugkeren tot de gemeenschappelijke Vader, die de smaad, vroeger onbillijk de heilige Stoel aangedaan, is vergeten en hen vol liefde ontvangen zal.

Want als zij, naar hun zeggen, met Ons en de onzen één willen zijn, waarom dan spoeden zij zich niet naar de Kerk, “Moeder van alle Christenen en hun Lerares?” 1

Laten zij allen luisteren naar Lactantius, die uitroept:

“Alleen de Katholieke Kerk is het, die de ware eredienst bewaart;
Zij is de bron van de waarheid,
Zij is de woonplaats van het geloof,
Zij is de tempel van God:
wie daar niet ingaat,
of wie Haar verlaat,
is van de hoop op leven en heil vervreemd,
Niemand vleie zich met koppige beweringen;
om leven en heil gaat het immers:
wie hier niet zorgzaam voor waakt,
voor hem is zij verloren, gedoofd.” 2

Appèl aan hen die dissident zijn
19
Dat dus naar de Apostolische Zetel, gevestigd in de eeuwige Stad, die Petrus en Paulus, de prinsen der apostelen, met hun bloed hebben geheiligd, dat tot deze Zetel, wortel en stam der Kerk 3, de gescheiden zonen terugkomen, niet met de gedachte en niet met de hoop, dat “de Kerk van de levende God, de zuil en de grondslag der waarheid,” (1 Tim. 3, 15) de volledigheid van het geloof zal verzaken en hun ketterijen zal dulden, maar om zich aan Haar leer en leiding te onderwerpen.

Wat aan velen van Onze Voorgangers niet te beurt viel, moge Ons door Gods Wil geworden, dat Wij hen, die Wij betreuren als verloren zonen, aan ons vaderlijk hart mogen drukken.

Moge de goddelijke Verlosser, “die wil, dat allen zalig worden en komen tot de kennis der waarheid,” (1 Tim. 2, 4) Onze dringende bede verhoren, dat Hij alle dwalenden moge terugroepen tot de eenheid der Kerk.

In deze zeer ernstige zaak doen Wij een beroep op de Maagd Maria, de Moeder der goddelijke genade, de hulp der Christenen, “die alle ketterijen overwint,” en Wij wensen, dat allen Haar aanroepen, opdat zij Ons ten spoedigste doe aanlichten deze vurig begeerde dag, waarop alle mensen de stem van Haar goddelijke Zoon zullen horen, van de vrede “in de band van de vrede en eenheid van de Geest bewarend.” (Ef. 4, 3)

Besluit en Apostolische Zegen
20
Gij weet, Eerbiedwaardige Broeders, hoezeer deze zaak Ons ter harte gaat; mogen al onze zonen dit weten, niet slechts die van de katholieke wereld, maar ook zij, die van Ons gescheiden zijn. Als zij ootmoedig het hemels licht afbidden, zullen zij ongetwijfeld de ware Kerk erkennen, en eindelijk ingaan onder de koepel Harer eenheid, in volmaakte liefde verbonden met ons.

Hierop vertrouwend geven Wij vol liefde als onderpand van de goddelijke gaven en als bewijs van Onze vaderlijke welwillendheid aan U, Eerbiedwaardige Broeders, aan de priesters en aan Uw volk de apostolische zegen.

Gegeven te Rome, bij de zetel van Sint Petrus, op de zesde januari van het jaar 1928, op het feest van de Epifanie van Jezus Christus, Onze Heer, het zesde jaar van Ons pontificaat

Paus Pius XI

Bron:
https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=3085&id=9188

Interessant is ook:
De Mechelse gesprekken (1921-1927)