Hildebrandslied (ca. 800)

/

“Hadubrand sprak, Hildebrands zoon:
‘met de speer moet men gaven ontvangen,
speerpunt tegen speerpunt (…)
Jij bent een oude Hun, enorm sluw,
je lokt me met je woorden, wilt je speer naar me werpen.
Je bent een zo oude man geworden, (door)dat je altijd bedrog pleegde.
Dat zeiden me zeevaarders
vanuit het westen over de Wereldzee (komend), dat strijd hem wegnam:
dood is Hildebrand, de zoon van Heribrand.’
Hildebrand sprak, Heribrands zoon:
‘Goed zie ik aan je harnas
dat je thuis een rijke heer hebt,
dat je uit dit rijk nog nooit verdreven werd.’
‘Ach, almachtige God [sprak Hildebrand], onheil geschiedt.
Ik zwierf zestig zomers en winters in vreemde landen,
waar men mij altijd schaarde onder het strijdvolk:
Terwijl men mij bij geen enkele vesting kon doden
moet nu mijn eigen kind me met zijn zwaard vellen,
neerslaan met zijn wapen, of ik moet zijn moordenaar worden.
Je kunt nu gemakkelijk, als je kracht het toelaat,
van een zo oude man het harnas veroveren,
buit bemachtigen, als je daarop enig recht hebt.’
‘Diegene [sprak Hildebrand] zou de lafste van de Oostlieden zijn,
die je nu de strijd zou weigeren, nu je zo verlangt
naar een duel; dat moet uitwijzen,
wie van ons beiden vandaag zijn wapenrusting moet ruimen,
of deze beide harnassen zal bezitten”.
Toen lieten ze eerst de lansen van essenhout schrijden,
met scherp geschut dat in de schilden bleef steken.
Toen stootten ze op elkaar, de schilden weerklonken,
ze sloegen angstwekkend in op blinkende schilden,
tot hun lindenhouten schilden klein geworden waren,
gekliefd door de wapens ….”

Bron: http://www.geschiedenisportaal.nl/v2/2013/08/06/hildebrandslied/

 

 

Geef een reactie